Het verslaafde brein

19 februari 2013 Blogs

De meningen lopen er sterk over uiteen: is verslaving een psychologisch en moreel onvermogen of is het een heuse hersenziekte? Is het een laakbaar soort lamlendigheid of kunnen verslaafde mensen niet anders dan wat ze doen? Tommy Pattij neemt duidelijk stelling in dit debat. Hij is van mening dat verslaving een hersenziekte is, eentje die het mensen heel moeilijk maakt om van hun slechte gewoonten af te komen, al willen ze nog zo graag.

Geschreven door Keus Neuvel

Het bizarre gedrag van een verslaafde loopt gemakkelijk in het oog. Die is zo iemand die het grootste deel van zijn tijd besteedt aan het denken aan, het zoeken naar en het scoren van de drug. Alle andere bezigheden gaan ernstig onder die obsessie lijden. Hij heeft ook, vanwege een toenemende tolerantie, steeds meer van hetzelfde middel nodig om bevredigd te raken. Het lukt zo iemand maar niet om te stoppen, en als het een tijdje daadwerkelijk gelukt is, volgt er nagenoeg onvermijdelijk een terugval. Die terugval is niet zo vreemd want een verslaafde krijgt na het afkicken sterke onthoudingsverschijnselen, en hij wordt gek van de hunkering naar de middelen. Wanneer dat controleverlies, die obsessieve hunkering en de voortdurend loerende terugval zich voordoen, is er sprake van verslaving als ziekte, een ziekte zoals beschreven in de criteria van de DSM-IV, het handboek van de psychiatrie.

Maar is het ook een hersenziekte? Tommy Pattij meent dat daar sterke aanwijzingen voor bestaan. Verslavende stoffen veroorzaken namelijk structurele veranderingen in de organisatie van de hersenen. De beloningssignalen – de gevoelens van euforie – van verslavende middelen hebben een sterke basis in de hersenen. Het is vooral de neurotransmitter dopamine die hier een doorslaggevende rol speelt. Dopamine biedt een gevoel van beloning. Verslavende stoffen verhogen de afgifte van dopamine in het brein, en dat smaakt naar meer. Maar na verloop van tijd veranderen de verslavende stoffen de vorm van zenuwcellen in het beloningssysteem (nucleus accumbens), en verandert het dopaminesysteem in het dan verslaafd geraakte brein. Een bijzondere verandering is dat het verslaafde brein steeds gevoeliger raakt voor drugsgerelateerde stimuli. En vooral ook vertoont het verslaafde brein een verminderde activiteit in de prefrontale cortex. Die prefrontale cortex is essentieel voor het vermogen tot zelfbeheersing van en mens. Een verminderde activiteit wil dus zeggen dat een mens zich eerder overgeeft aan zijn impulsen.

Die nieuwe organisatie van het brein maakt dat een verslaafde andere keuzes maakt en de wereld op een andere manier waarneemt dat een niet-verslaafde. Wanneer een verslaafde op het eind van de middag moet kiezen tussen een heerlijke warme maaltijd en een glas wijn, kiest die zonder twijfel voor het laatste. Op zichzelf nog niet zo bijzonder, ook veel niet-verslaafden maken dezelfde keuze, zo blijkt bij een peiling van Tommy Pattij bij zijn Hovo-publiek. Anders wordt het wanneer een drankverslaafde moet kiezen tussen een briefje van 5 euro of een glas wijn, dan kiest hij voor het glas wijn (ook al kan hij later voor die 5 euro wel twee glazen wijn kopen of een fles), terwijl het gros der niet-verslaafden voor het geld kiest. En wanneer, zoals Tommy Pattij in zijn college demonstreert, in een fractie van een seconde een afbeelding te zien valt, zal iedereen daar genoeg aan hebben om daar direct een eindeloze hoeveelheid glazen icetea in te herkennen. Alleen, de verslaafde zal onmiddellijk te midden van al die glazen icetea nog iets anders hebben gezien: een glas bier.

Het verband tussen impulsiviteit en verslaving is al langer bekend. Een legendarisch onderzoek is het ‘Stanford marshmallow experiment’ uit 1972. Daarin worden kinderen van vier tot zes jaar oud, onder begeleiding van een vrouw, in een kamer gebracht. Ze gaan aan tafel zitten en op die tafel bevindt zich een lekker schuimpje. Kunnen ze direct opeten, als ze willen, maar ze kunnen ook een kwartier geduldig wachten tot de mevrouw opnieuw binnenkomt. Als het kind het schuimpje dan nog niet opgegeten heeft, krijgt die er twee. De hamvraag: kan een kind zichzelf beheersen? Kiest die voor een directe beloning, of voor een uitgestelde beloning? Het ene kind is het andere niet. Later is gebleken dat kinderen die kiezen voor een directe beloning gevoeliger zijn voor verslaving dan de kinderen die het niet erg vinden om even te wachten.

Zulk onderzoek maakt het niet eenvoudiger om te onderkennen hoe die relatie tussen impulsiviteit en verslaving er precies uitziet. Zijn verslaafden al van jongs af aan geneigd tot impulsiviteit, of ontwikkelt de verslaving juist hun impulsiviteit en breekt die hun zelfbeheersing af? Wat was er eerder: de kip of het ei? Het lijkt erop dat een al bestaande neiging tot impulsiviteit een mens verslavingsgevoelig maakt, waarna de verslaving die neiging alleen maar versterkt.

Wat kan er nu gedaan worden om verslaving tegen te gaan? Kennis over het verslaafde brein is belangrijk om doelgerichte, effectieve therapieën te vinden. Voor een deel bevinden die therapieën zich op farmacologisch terrein. Er zijn al diverse middelen om een verslavend middel te vervangen door een qua gevoel vergelijkbaar middel dat minder desastreus uitpakt (zoals het verstrekken van methadon aan heroïneverslaafden, of nicotinepleisters aan rookverslaafden). En er bestaan farmacologische behandelingen om de afhankelijkheid van een middel te verminderen.

Toch ziet Tommy Pattij nog het meest in een andere strategie: als het verslavende middel een wild paard is, kan je proberen dat wilde paard te temmen, maar je kan ook proberen de ruiter te versterken. Dat wil zeggen, het is zinvol om bij mensen het vermogen tot zelfbeheersing te versterken en hun impulsiviteit af te zwakken. Dat kan het beste gebeuren wanneer mensen op hun kwetsbaarst zijn: tijdens de adolescentie. De hersenen van een mens zijn immers pas volgroeid wanneer ze boven de twintig zijn. En het deel van de hersenen dat het laatst volledig tot wasdom komt is de prefrontale cortex. Het vermogen tot zelfbeheersing ontwikkelt zich dus laat, en in de tussentijd kunnen in de adolescentie diverse slechte gewoonten zich ontwikkelen, waarna ze moeilijk nog uit te roeien zijn.

Daarom, concludeert Tommy Pattij, is het zo belangrijk om jongeren zo lang en zo ver mogelijk van verslavende middelen weg te houden. En daarom ook is het kabinetsplan tot het verhogen van de grens waarop jongeren alcohol mogen kopen naar achttien jaar, een belangrijke stap. De ruiter komt steviger in het zadel te zitten.

Naar aanleiding van HOVO cursus ‘Het Brein de Baas’, college 3
Docent: dr. Tommy Pattij


< Terug