Ben ik mijn brein? Neurofilosofie van de geest

13 februari 2013 Blogs

De neurowetenschap heeft zich de laatste tijd grotendeels ontwikkeld zonder veel filosofisch besef. Dat kan echt niet meer, vindt Jeroen Geurts. De neurowetenschap blijft, wanneer ze zo doorgaat, hardnekkig vervallen in drogredenen en andere denkfouten. Om werkelijk vooruit te komen zal de neurowetenschap de verbintenis met de filosofie moeten opzoeken. De noodzaak van het aanbrengen van zo’n verbinding laat zich illustreren aan de hand van het vraagstuk van de verhouding tussen geest en brein. Zijn die identiek of juist radicaal verschillend? Er bestaan op dat gebied twee radicaal tegenover elkaar staande stromingen: dualisme en materialisme. Beide hebben zo hun ernstige tekortkomingen.

Geschreven door Ellie Miedema & Koos Neuvel

Het dualisme is zonder twijfel de oudste van de twee. Het dualisme vinden we al terug bij Griekse filosofen als Plato en Aristoteles. Zo noemde Plato het lichaam de kerker van de ziel. Anders dan het lichaam is de ziel niet materieel van aard, de ziel kan ook buiten het fysieke leven blijven voortbestaan.

De filosoof die de verhouding tussen lichaam en geest zonder twijfel het meest vergaand heeft uitgewerkt is René Descartes. Descartes was een hardcore wetenschapper. Hij vroeg zich af wat we onbetwijfelbaar kunnen weten. Eigenlijk meende hij, kunnen wij niets met zekerheid weten, behalve dat er een ‘ik’ is dat denkt. Vandaar zijn beroemde zegswijze: ‘ik denk dus ik besta.’ Lichaam en geest zijn voor Descartes twee los van elkaar staande entiteiten, die elkaar niettemin beïnvloeden. Er bestaat daarbij wel een duidelijk machtsverhouding tussen geest en lichaam: de geest staat centraal en stuurt aan. Het lichaam is ondergeschikt. Maar hoe kan er zo’n wisselwerking tussen lichaam en geest plaatsvinden wanneer ze helemaal los van elkaar staan? Op één plek komen lichaam en geest volgens Descartes samen: in de pijnappelklier.

Een bijzondere, hedendaagse variant van het dualisme van lichaam en geest valt terug te vinden in het werk van Pim van Lommel die een dik boek ‘Eindeloos Bewustzijn’ over het fenomeen van de bijna-doodervaringen heeft gepubliceerd. Het zijn de ervaringen van mensen die op de grens van leven en dood verkeerden. Zij voelden dat hun geest uit het lichaam trad, om vervolgens een eerste aanblik te krijgen van een niets minder dan hemelse wereld.

De conclusie die van Lommel in zijn boek trekt is dat bijna-doodervaringen iets zeggen over ‘bewustzijn zonder brein’. Dat wil zeggen: er is kennelijk bewustzijn zonder hersenactiviteit, want de bijna-doodervaarders waren hersendood ten tijde van hun ervaring. Het is echter niet gezegd dat de bijna-doodervaring zich voordeed op het moment dat er zich geen enkele hersenactiviteit voordeed. De ervaring kan ook zijn ontstaan op een moment dat er wel degelijk nog enig bewustzijn was, net voor of net na de reanimatie. Of tijdens het ‘vlakke EEG’, dat geen sluitende maat voor hersendood is. Al met al heeft het werk van Pim van Lommel dan ook weinig met serieuze wetenschap te maken.

In de neurowetenschap wordt het dualisme van lichaam en geest tegenwoordig massaal verworpen. De geest staat niet los van het brein, zo luidt de wetenschappelijke communis opinio, maar de twee zijn identiek. Deze positie is wat we het (eliminatief) materialisme noemen. Het is de stelling die door een wetenschapper en bestsellerauteur als Dick Swaab, met zijn adagium ‘wij zijn ons brein’, onder het volk wordt gebracht. Het is ook een stelling waar Jeroen Geurts het pertinent mee oneens is. Het veronderstelt een identiteit waar deze geenszins is aangetoond (correlatie is geen causatie).

Een beroemde materialist is Eric Kandel (1929), die in 1998 de Nobelprijs ontving voor de Geneeskunde voor zijn geheugenonderzoek. Hij zegt: ‘All mental processes, even the most complex psychological processes, derive from operations of the brain. The central tenet of this view is that what we commonly call mind is a range of functions carried out by the brain. (…) As a corollary, behavioral disorders that characterize psychiatric illness are disturbances of brain function, even in those cases where the causes of the disturbance are clearly environmental in origin. (…) Specific lesions produce specific alterations in behavior, and specific alterations in behavior are reflected in characteristic functional changes in the brain.’ Wat Kandel hier beweert is dat de relatie van geest en brein, een unidirectionele is. De geest is het product van het brein. Of zoals Dick Swaab het uitdrukt; ‘Zoals de nieren urine produceren, zo produceert het brein de geest.’ Omgekeerd is er geen enkele relatie: de geest verandert het brein niet. Alle pijltjes wijze dezelfde kant op, van brein naar geest.

Die opvatting komt in zijn volle scherpte naar voren wanneer Kandel het heeft over de betekenis van psychotherapie. ‘Insofar as psychotherapy or counseling is effective and produces long-term changes in behavior, it presumably does so through learning, by producing changes in expression that alter the strength of synaptic connections and structural changes that alter the anatomical pattern of interconnections between nerve cells of the brain.’

Op het eerste gezicht lijkt dit een genuanceerde visie waarin een neurowetenschapper aan zoiets als psychotherapie het nodige belang toekent (wat geen vanzelfsprekendheid is). Maar dat is bedrieglijk, vindt Jeroen Geurts, beïnvloed door zijn collega Prof. Gerrit Glas, met wie hij het nieuwe college ‘Neurophilosophy & Ethics for neuroscientists’ doceert. Oppervlakkig gezien beschrijft Kandel de relatie tussen gedragsverandering, leerprocessen en veranderingen in genexpressie en neuronale connectiviteit, maar in feite maakte hij het effect van psychotherapie afhankelijk van neuronale veranderingen: voor zover psychotherapie effectief is, is gedragsverandering te danken aan leerprocessen die bestaan uitveranderingen in genexpressie en neuronale connectiviteit. De neuronale processen hebben dus het primaat. Er bestaat een asymmetrische verhouding tussen hersenen en geest.

Wat klopt er hier niet? Het denken van mensen als Dick Swaab en Erik Kandel berust op drogredenen, vindt Jeroen Geurts. Het berust op een categoriefout en op een set overhaaste generalisaties. Als de geest af te leiden valt uit de hersenen, dan zijn het de hersenen die kunnen denken, voelen, zich voorstellen en iets willen. Maar dat kunnen hersenen helemaal niet. Het brein kan niet denken. Het brein verstuurt louter elektrische signalen. Alleen personen kunnen denken en handelen. Weefsels zijn daartoe allerminst in staat. De neurowetenschap stelt het deel (het brein) abusievelijk gelijk aan het geheel (de persoon).

Kortom, de reductionistische herleiding van de geest tot het brein loopt tegen de eigen beperkingen aan. Zijn we daarmee terug bij af, en bezit de geest wel degelijk een eigen, los van het lichaam staande identiteit? Komen we daarmee uiteindelijk toch niet weer in de buurt van het al lang afgeschreven dualisme? Of zijn er nog andere intellectuele posities denkbaar?

Jeroen Geurts heeft het definitieve antwoord niet. Als kersverse hoogleraar translationeel neurowetenschappelijk onderzoek gaat hij zich onder andere over dit soort kwesties buigen. Zonder inbreng van de filosofie kan het wat hem betreft niet, al was het maar om drogredenen te doorzien en niet diep in de valkuilen van de logica te tuimelen. Voor hem is er de komende jaren genoeg werk aan de neurowetenschappelijke winkel.

Naar aanleiding van HOVO cursus ‘Het Brein de Baas’, college 2
Docent: prof. dr. Jeroen Geurts


< Terug